Direct kreeg ik de associatie met de club ‘Omanido’ (Oud maar niet dood) in het dagboek van de heer Groen. Deze nog kwieke ouderen verzinnen uitjes, die liefst uitlopen in een etentje buiten de deur (met veel wijn erbij). Het wordt hen zeer kwalijk genomen dat ze dan niet verschijnen bij de reguliere maaltijd (maar zonder boete).
Met een anonieme schrijver is het boek ‘Pogingen om iets van het leven te maken’ in 2014 op de markt gebracht door Meulenhoff. Sindsdien is het onderwerp van plezier, herkenning en speculaties over de mogelijke schrijver. In dagboekvorm krijgen we een heel jaar mee uit het dagelijks leven van Hendrik. Hij heeft een appartement in een instelling in A’dam Noord. Het gaat over de kleine en grote ongemakken van het ouder worden en het samenleven met leeftijdgenoten. Maar ook de kleine vreugdes van ‘de pogingen van het leven iets te maken’ komen voorbij. Het boek is vele malen verkocht, vertaald en bejubeld.
In het begin moest ik vreselijk lachen om zijn droge beschrijving van herkenbare situaties, neergezet in een onderkoelde stijl. ‘Het is een moeizame dag. Het lichaam kraakt in al zijn voegen. Niets kan de aftakeling stuiten… Er gaat niet opeens meer haar groeien, tenminste niet op je kop. Wel uit je neus en je oren….. En de kraan beneden stopt niet met druppelen. Eenrichtingsverkeer richting de kist is het (p.11). ’Ik zit te klagen als een bejaarde. Als ik daar zin in heb, kan ik beter beneden in de conversatiezaal gaan zitten. Daar is het tijdverdrijf nummer één. Ik denk niet dat er ooit een half uur voorbijgaat zonder dat iemand een ziekte ter sprake brengt (p.11). ‘De winter is gearriveerd. Er ligt nog geen vlokje sneeuw maar ik zag gisteren de eerste bejaarde al met wollen sokken over zijn schoenen naar buiten stappen. Tegen het uitglijden’ (p. 19).
Over de term verzorgingshuis schrijft hij: ‘Bij het woord bejaardenhuis begon men zich allengs ongemakkelijker te voelen. Bejaarden werden ouderen. Het bejaardenhuis werd een verzorgingshuis. Het verzorgingshuis een zorgcentrum. En sinds kort ben ik aangesloten bij een ‘marktgerichte serviceorganisatie voor belevingsgerichte zorg op maat’. Ik snap nu wel waarom de zorgkosten de pan uit rijzen’ (p.77).
Heel amusant en sterk vind ik het personage Evert, Hendriks beste vriend. Het is een onbehouwen, onconventionele man, die graag de boel op stelten zet . Als hij een keer mee eet met de groep (hij zit in een aanleunwoning), biedt hij bij de rijsttafel atjar aan zijn tafelgenoten aan. Die wordt kwistig gestrooid. Daardoor hoest mevrouw de Prijker haar kunstgebit in haar nasi. ‘Zij werd rochelend afgevoerd en Evert ging even later, alsof het Assepoesters glazen muiltje was, met haar tanden in het rond om ze links en rechts te laten passen. ….. Hij dreigde het afdelingshoofd dat hij naar de Keuringsdienst van waren zou stappen, omdat hij een gebit in de atjar had aangetroffen.’ (p. 10)
Eefje, die er later komt wonen, vind ik weer iets te ideaal beschreven. Ze valt nooit uit haar rol, is altijd even origineel, wijs en beschaafd. Maar ja, hiermee laat de schrijver wel zien misschien dat liefde blind maakt…
Na enige hoofdstukken vond ik dat de auteur eigenlijk nogal neerbuigend en zuur schrijft over met name zijn minder hoog opgeleide medebewoners met hun platitudes en gezeur. Gemakkelijk om je daar vrolijk over te maken.
Maar als Hendrik opleeft door de komst van ene Eefje, en het oprichten van de Omanidoclub, lijkt de toon milder en minder zuur, eerder geestig. Eigenlijk heel knap dat de stijl mee verandert met de stemming van de hoofdpersoon.
Al met al heb ik het boek graag gelezen, maar heb ik zo’n gevoel dat deel 2 (al uit) misschien ‘meer van hetzelfde ‘zal zijn.
Miriam Janssen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten