Wie de boeken van John Boyne kent, weet dat hij vaak kiest voor een verhaal door de ogen van een kind in oorlogstijd. Die historische context, waarvan we bij het lezen van het boek de afloop kennen, krijgt daardoor een heel andere lading. Als lezer zie je alle beelden van die enorme oorlog voor je, terwijl het kind de dingen die hij hoort en ziet in z'n eigen kleine kader plaatst. En dat levert telkens weer hele pijnlijk scherpe boeken op.
Het dit jaar verschenen De jongen op de berg lijkt qua thema erg op De jongen in de gestreepte pyjama. De Franse weesjongen Pierrot wordt door zijn enig levende familielid - tante Beatrix - in huis genomen. Dat blijkt geen gewoon huis. Beatrix is huishoudster in een groot huis op een grote berg, waar een strak regime heerst om het de grote baas naar het zin te maken. Als hij er is. Je voelt hem al aankomen. Het is 1936 als de 8-jarige Pierrot zijn intrek neemt in Berghof, het buitenverblijf van de Führer. En hij zal het verblijf in 1945 als laatste verlaten. In de tussenliggende jaren zag en hoorde hij niets meer dan het stadje Berchtesgaden, de mannen die onregelmatig op bezoek kwamen en de gesprekken waarvan hij soms aantekeningen mocht maken. Wat gebeurt er dan met een kind dat als buiten beentje opgroeit en niets liever wil dan gezien en gehoord worden?
En dat weet Boyne dus heel aangrijpend te beschrijven. De gruwelijkheden van de oorlog worden nergens gespecificeerd maar zijn toch alom aanwezig. En dan is er ineens de kokkin, die hem op zeker moment confronteert met de vraag die waarschijnlijk tekenend is voor die hele periode in onze geschiedenis. 'Je was zo'n lieve jongen toen je hier aankwam. Is het nou echt zo makkelijk om een onschuldig kind te bederven?' Voor mij zit er nog een heel bijzonder moment en belangrijke boodschap in dit boek. Pieter begrijpt pas later in zijn leven waar hij eigenlijk precies getuige van is geweest tijdens zijn verblijf in Berghof. Maar als hij zijn kindzijn als kans op vergeving in de strijd gooit, krijgt hij die bikkelhard terug. 'Maak jezelf nooit wijs dat je het niet wist. Dat zou de ergste misdaad van allemaal zijn.' En met het (wederom) onverwachte en aangrijpende einde, maakt hij de cirkel rond en blijf je net zo beduusd achter als bij De jongen met de gestreepte pyjama.
Ik lees dit boek uit op de dag dat Denemarken een wetsvoorstel indient om vluchtelingen mee te laten betalen aan hun opvang, door ze hun bezittingen zoals geld en juwelen af te nemen. En dan krijg ik het ineens heel koud. Het voorstel zal z'n nuances kennen, de wet is nog niet aangenomen. Maar dat we zoveel jaar na al die dit-nooit-meer-gruwelen kennelijk opnieuw in staat zijn ons fatsoen te laten bederven, betekent voor mij dat boeken als deze nog altijd geschreven moeten worden!
Reserveer in onze catalogus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten